Historische literatuur
In een bijdrage aan het het Handboek didactiek Nederlands bespreken Marijke Meijer Drees en Erwin Mantingh de verschillende manieren waarop jonge lezers in aanraking komen met historische literatuur. Historische literatuur kan voor lezers die na het jaar 2000 geboren zijn ook teksten uit de twintigste eeuw omvatten, omdat ze qua taalgebruik en belevingswereld ver van de eigentijdse jonge lezers af kunnen staan (Mantingh en Bax 2018). Drees & Mantingh noemen vier manieren waarop de historische letterkunde doorgegeven wordt: (1) weergaven van de brontekst, (2) uitgaven en bewerkingen voor het onderwijs, (3) adaptaties voor de jeugd en voor volwassenen, (4) omzettingen naar een ander medium.
De grote canon in de kleine canon
Ik wil daar nog een vijfde manier aan toevoegen: via intertekstuele verwijzingen in de jeugdliteratuur. In Winterijs van Peter van Gestel kwam ik deze prachtige, terloopse introductie van Vondel tegen. Een van de vrienden van de vader van hoofdpersoon Thomas vraagt hem op een avond of zijn onderwijzer hem weleens iets vertelt over Vondel. Als Thomas vraagt wie Vondel is, antwoordt deze vriend:
‘Je vraag treft me pijnlijk. Joost van den Vondel was eeuwen geleden een dichter in de kousenhandel, een winkeliertje in de Warmoesstraat, maar zijn dromen waren immens, zijn taal was kolossaal.’ […]
Winterijs, Peter van Gestel, p 30-31.
Heel plechtig zei hij: ‘Och, de ouders telen het kind en maken het groot met smart: het klene treedt op het kleed, de grote treën op het hart.’
Op eenzelfde terloopse manier introduceert Tonke Dragt Paul van Ostaijen bij de jonge lezers van Torenhoog en mijlen breed. In Dragts klassieker uit 1969 heeft de bibliothecarisrobot hoofdpersoon Edu een ‘oorknop’ uitgeleend met gedichten van een bekende dichter:
‘Polonaise,’ fluistert de stem in Edu’s oorknop, ‘een vers van Paul van Ostaijen, een dichter uit de twintigste eeuw..’
Torenhoog en mijlen breed, Tonke Dragt, p. 81
Vervolgens wordt het gedicht grotendeels geciteerd en door Edu van lezerscommentaar voorzien. In beide voorbeelden zijn de gedichten bijzonder goed thuis binnen de kaften van de boeken waarin ze geciteerd worden. Winterijs is (onder meer) een ode aan de stad Amsterdam, en Vondel is daar natuurlijk op zijn plek. In Torenhoog en mijlen breed vormt ‘Polonaise‘ een mise en abyme die de thema’s van de jeugdroman weerspiegelt.
Intertekstualiteit in jeugdliteratuur
Deze twee voorbeelden staan niet op zichzelf, als je erop gaat letten kom je in veel jeugdliteratuur citaten uit en verwijzingen naar de literaire canon tegen. De Zweeds-Russische jeugdliteratuurwetenschapper Maria Nikolajeva (2010, p. 156) stelt dat intertekstualiteit prominenter aanwezig is in de jeugdliteratuur dan in de mainstreamcanon. Dit hangt naar mijn idee samen met het karakter van de jeugdliteratuur, een genre dat van oorsprong een didactisch doel had. Bekkering, Fens en Holtrop (1989, p. 296) definiëren jeugdliteratuur als ‘een esthetische communicatie tussen volwassenen en kinderen […] die functioneert in de socialisatie van kinderen.’ Ik interpreteer deze intertekstuele allusies naar de literaire canon voor volwassenen als handreiking aan de jonge lezer, die een socialiserende functie heeft.
Wat doen jonge lezers hiermee?
Ik heb levendige herinneringen aan het lezen van Torenhoog en mijlen breed en Ogen van tijgers als elfjarige, maar van deze verwijzing naar ‘een bekende dichter uit de twintigste eeuw’ herinner ik me niks. Wat natuurlijk niet betekent dat deze wegwijzers naar de literaire canon geen functie kunnen hebben voor jonge lezers. Toen ik dit boek klassikaal las met een tweede klas, vonden ze het een heel cool gegeven dat deze dichter (en dat vreemde gedicht) echt bestond, en dus geen onderdeel was van Dragts fictieve wereld. We hebben vervolgens een les besteed aan dit gedicht, en aan de betekenis die het in de context van Torenhoog en mijlen breed heeft. Ik maakte er een lesbrief en animatie bij, die ook zonder klassikaal lezen gebruikt kan worden in de onderbouw.
Als je een boek klassikaal leest, heeft het veel zin om beginnende lezers op dit soort verbanden te wijzen, en om deze terloopse introducties van canonieke teksten als aanleiding te gebruiken om de tekst in kwestie in de les te bespreken. Los van de mooie aanleiding die deze jeugdboeken bieden om in de klas over Vondel of Van Ostaijen te praten, is het ook relevant voor jonge lezers om het bewustzijn te ontwikkelen dat teksten in verbinding staan met andere teksten. Teksten zijn onderdeel van een traditie. Ze verwijzen naar elkaar, staan met elkaar in dialoog, borduren op dezelfde thema’s voort. Leerlingen kunnen zich zodoende bewust worden van de literaire context. ‘Polonaise’ van Paul van Ostaijen heeft een plekje in de canon van de twintigste-eeuwse poëzie, maar heeft voor hoofdpersoon Edu ook een persoonlijke betekenis, die de lezer ook leert kennen. Zo rijkt Torenhoog en mijlen breed niet alleen een canoniek gedicht aan, maar ook een manier om dit gedicht te lezen.