Gezelle voor nieuwe generaties lezers

Als ik mensen spreek over mijn project, om oude teksten met jonge lezers te lezen, is Guido Gezelle de dichter die mij het meest aanbevolen wordt. Gezelle is volgens veel volwassen lezers dus uitermate geschikt voor kinderen en jongeren. Wat valt er te beleven aan zijn gedichten, en wat maakt ze geschikt voor jonge lezers? Ik geloof niet in een canon als statische lijst van verplichte werken. Maar ik denk wel dat je teksten nodig hebt die een ingang kunnen bieden tot het rijke netwerk aan teksten die samen onze literaire traditie vormen. Is Gezelles dichtwerk zo’n ingang?

Voor mij persoonlijk was Guido Gezelle in de eerste plaats de dichter van mijn oma, die zijn werk adoreerde. Ze kende niet heel veel dichters, maar dit stukje cultureel erfgoed had ze zich toegeëigend. Iedere neef of nicht die afstudeerde, kreeg een bundel van Gezelle. ‘Mij spreekt de blomme een tale‘ was een gevleugeld woord in haar huishouden. Ik leerde Gezelle via oma kennen als christelijk dichter, die overal in de natuur de aanwezigheid van god ervaarde. Dit lijkt mij niet de dichter die de gemiddelde leerling van nu aan zal spreken, maar je kunt veel kanten op met Gezelle. Hij treedt in het kinderaanbod van nu vooral als speelse taaldichter en natuurdichter naar voren.

Gezelle in de kindercanon

Als je erop let, kom je Gezelle op allerlei plekken in het aanbod voor jonge lezers tegen. Om te beginnen in bloemlezingen. Annie M.G. Schmidt stelde in 1955 een kinderbloemlezing samen, met een fantastisch divers aanbod aan verhalen en gedichten voor jonge lezers. Ze bloemleesde de mezen van Guido Gezelle, een speels gedicht waarin mezen rondhippelen en trippelen. Ditzelfde gedicht werd een jaar eerder ook al opgenomen in de avant-gardistische bloemlezing Nieuwe griffels, schone leien. Voor Paul Rodenko, de samensteller van deze programmatische bundel, was Gezelle een van de voorlopers van de vormvernieuwers van de avant-garde. Zo ook bij Van Ostaijen, zie bijvoorbeeld dit gedicht. Gezelle de vormvernieuwer achtte Annie M.G. Schmidt blijkbaar ook geschikt voor jonge lezers. Zijn klankrijke en speelse gedichten vol woordvondsten en onomatopeeën hoeven immers niet uitgelegd, maar ervaren te worden.

Schmidts bloemlezing ontstond vanuit een verheffingsgedachte die in de jaren 50 gemeengoed was. Het boekenweekessay dat Schmidt in 1954 schreef, heeft als titel: Van schuitje varen tot Van Schendel. Ze eindigt haar essay met een oproep aan ouders en andere leesopvoeders om zich te bemoeien met de lectuur van kinderen, en samen boeken te zoeken, kiezen en kopen, om kinderen ‘het onvervangbare te geven: het fundament van onze cultuur’. Dat deze leesopvoeding van grote waarde is, is nu helaas geen breed gedeelde opvatting meer. Desondanks worden er nog steeds boeken uitgegeven die jonge lezers al schuitjevarend bij andere bestemmingen aan laten komen. Een kinderbloemlezing uit 2019 bijvoorbeeld, Ik wou dat ik een vogel was: Een natuurgedicht voor elke dag, die een overzicht geeft van het Nederlandse dichtlandschap van eind negentiende eeuw tot nu. De samenstellers maken geen onderscheid tussen gedichten voor volwassenen of kinderen, ‘zolang er in de gedichten maar iets te halen valt voor kinderen’. Ze bloemleesden Gezelles Gierzwaluwen. Ook in de opvolger, Een wonderprachtig dier, ontbreekt Gezelle niet.

Talige barrière? Of fascinatie voor de voorouderlijke taal?

Een kritische leesbevorderaar zou kunnen opmerken dat verheffing en leesplezier elkaar in de weg zitten. Dat we tegenwoordig zo zwaar inzetten op leesplezier wordt deels gemotiveerd uit angst om lezers te verliezen. En ze lezen al zo slecht, onze jongeren. De afstand tot de taal van Gezelle is erg groot. Veel lezertjes weten niet eens wat een blomme of een tale is en zouden daardoor afhaken. Hubert Slings noemt dit de ’talige barrière’ van de historische literatuur. In mijn ervaring is dit, voor sommige lezers, juist een meerwaarde. De oude taal fascineert ze. Ze vinden het juist leuk om te puzzelen op woordbetekenissen en bezig te zijn met etymologie. In elke klas heb ik er wel een paar die ‘aan’ gaan als we, bijvoorbeeld, ‘hebban olla vogala’ behandelen..

Wat een brugklasleerling (h/v) van het schoolvak Nederlands wil.

Ik was zelf ook zo’n lezer. Ik groeide op met het Nederlands van de Statenvertaling, dat ik prachtig en fascinerend vond terwijl ik vaak niet begreep wat er precies stond. Ik had in groep 8 een ‘psalm van de week’. De meester schreef de psalm op het bord en besprak woord voor woord de betekenis met ons. Ik herinner me een aantal van deze besprekingen nog zeer scherp. Hoe groter de raadselachtigheid, hoe groter mijn verwondering als ik ineens zag wat er eigenlijk stond. Ik denk terwijl ik dit schrijf aan de bespreking van psalm 89, waarin de hieronder geciteerde regels over god als architect gingen, en ‘bestek’ dus iets heel anders betekende dan eetgerij, en rijzen iets anders dan reizen.

Ik weet, hoe ’t vast gebouw van Uwe gunstbewijzen,
naar uw gemaakt bestek, in eeuwigheid zal rijzen;

Na die bespreking zongen we de psalm een week lang elke dag. Mijn eigen kinderen gaan naar een openbare school en groeien dus niet met op een heel liedboek aan psalmen in hun hoofd. En ik verhoud me nu kritisch tot de vermenging van geloofsopvoeding en onderwijs. Maar deze godsdienstles is voor mij wel heel waardevol als model voor een poëzieleerlijn. Wekelijks klassikaal een complex en fascinerend gedicht bespreken en het voordragen en uit je hoofd leren. De woordenschat en ervaringshorizon van kinderen verbreden door breed en diep te lezen. Van mij mag de taal van Gezelle er dus ook zijn in het aanbod voor kinderen.

En dat gebeurt ook, soms, op verrassende plekken. Zo luisterde ik met mijn kleuterdochter op een zaterdagochtend naar een kinderpodcast van de NPO, Missie Voelspriet. In de aflevering zebrazeespin Herman is een rijmwonder maakten we kennis met een rijmspin die gedichtjes voordraagt om prooien te lokken en verslinden. Spin Herman lokt vervolgens een schrijvertje door heel gedegen de eerste regels van Gezelles schrijverke voor te dragen:

O krinklende winklende waterding,
met ’t zwarte kabotseken aan,
wat zien ik toch geren uw kopke flink
al schrijven op ’t waterke gaan!’

Er was geen uitleg, geen hertaling, alleen maar de stem van Wim Helsen die de woorden van Gezelles gedicht tot hun recht laat komen in een podcast voor Nederlandse kleuters. Ook jeugdauteur Marita de Sterk, bekend van YA-titels zoals De Hondeneters, maakt graag gebruik van Vlaamse woorden en uitdrukkingen die lezers van nu niet meer kennen. In de Grote Vriendelijke Podcast legt ze uit dat ze het belangrijk vindt om ‘de voorouderlijke taal te laten reizen, en te kijken wat de nieuwe generaties ermee doen.’ Juist in het onderwijs zou dit veel vaker moeten gebeuren.

Echo’s van Gezelle in de jeugdliteratuur

Ook de jeugdliteratuur biedt soms heel terloops een opstapje naar de ‘volwassen’ canon. Als je ‘een schrijvertje’ van Ted van Lieshout leest, hoor je echo’s van Gezelles schrijverke. Beide gedichten zijn poëticaal maar ze hebben iets anders over lezen en schrijven te zeggen. Het schrijvertje van Van Lieshout oogst bewondering om het schrijven zelf. (Hoe leuk is de vondst van die ‘O’s?) Het is genoeg dat het niet onopgemerkt blijft. Terwijl Gezelles schrijverke met zijn kringen op het water een boodschap van de schepper overbrengt. Een vergelijking van beide gedichten in de klas maakt Gezelles schrijverke toegankelijk. Je kunt met leerlingen bespreken waarom het schrijvertje schrijft, en wat hij schrijft. En wat leest de lezer erin? Zo’n vergelijkend perspectief helpt leerlingen om zelf betekenis te geven aan wat er staat. Dit is makkelijker dan een losse tekst interpreteren.

Een schrijvertje schreef
kringen op het water
en wilde weten wat
hij juist geschreven had.
Maar hij was vergeten dat
het de aard is van zijn wezen
dat hij schrijft
maar niet kan lezen.
Dus toen zocht hij
en hij vond mij
en ik las het voor en zei:
O, o, o, o, o, o, o!
Mooi geschreven!
Bis! Bravo!

Ik heb toestemming van Ted van Lieshout om dit gedicht hier te delen. Je vindt het in de bundel Het schrijvertje.

Lessuggesties en leestips

Er is online van alles te vinden als je met leerlingen aan de slag wilt gaan met Gezelle. In mijn eigen lesbrief laat ik leerlingen luisteren naar geluiden van Gierzwaluwen op Youtube voordat we het gedicht Gierzwaluwen voordragen. Dit maakt ze opmerkzamer voor de onomatopeeën in het gedicht. De lesbrief is voorzien van een animatie waarin het dichten over de natuur centraal staat. Op Literatuurgeschiedenis.org en de Vlaamse canonwebsite van KANTL vind je meer informatie over Gezelle en zijn werk. Het online archief Gezelle.be heeft ook lessuggesties voor jonge lezers. Tot slot een leestip voor leerlingen die een dichtbundel op hun lijst willen zetten. Lies van Gasse maakte een graphic poem van een aantal van Gezelles gedichten. Dit prachtige werk, waarin de tekeningen van Van Gasse in gesprek gaan met de gedichten, wordt ingeleid door Geert Buelens. Dit maakt het werk van Gezelle heel toegankelijk voor zelfstandig lezende bovenbouwleerlingen.

2 Comments

Laat een antwoord achter aan Marcel Beleyn Reactie annuleren

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *