De canon in de klas

De canon moet de klas in, omdat goed onderwijs altijd op inhoud georiënteerd is, en zonder canon hebben we geen inhoud. In plaats daarvan laten we leerlingen zich oriënteren op leesplezier en daarmee op zichzelf. En dat is een onmogelijke eis.

Ten eerste omdat het voor de docent vrij complex is. Want: hoe onderwijs je plezier? Ook biedt het de leerling weinig ruimte. Kun je goed zijn of beter worden in plezier? Je kan het hooguit accepteren of verwerpen. Plezier ligt bij de leerling, niet bij de docent. Plezier is een bijproduct van mooie lessen. Maar je kan er niet op koersen.

Bij het vakonderdeel ‘fictie’ leer je weinig, lees je wat je maar wilt, als je je maar vermaakt want dat moet. De docent heeft ook maar een kleine rol: het adviseren van  passende titels en zorgen dat iedereen plezier ervaart.

Bij het vakonderdeel literatuur in de bovenbouw moeten leerlingen ineens complexere teksten lezen. Maar de eindtermen zijn op individuele vaardigheden georiënteerd en niet op de teksten zelf. De onderwijsvorm is gelijk aan de die in de onderbouw: het individuele keuzemodel. De docentrol blijft smal: de docent fungeert als aangever van titels en bespreekt wat thema’s en motieven zijn en nog wat terminologie.

De leerling mag alles kiezen uit de canon wat hij of zij wil lezen. Maar in de praktijk pakt dit versmallend uit. Leerlingen kiezen hoofdzakelijk dunne, plotgedreven romans, die ze zelf met zesjes waarderen (zoals blijkt uit het leeslijstonderzoek van Jeroen Dera). Dus zoveel plezier beleven ze er ook niet aan.

Wat zou er gebeuren als we het model veranderen van een zelfbedieningsmodel naar een onderwijsmodel? Waarbij we ons niet focussen op individuele keuzevrijheid maar op het onderwijzen van teksten?

Dit is niet het oude overdrachtsmodel in een nieuw jasje (waarin de docent de expert is die alles over de tekst weet dat en vervolgens aan de leerling overdraagt). Want in dat model heeft de leerling nog steeds vrij weinig te zeggen (en de tekst trouwens ook niet).

Teksten moeten de klas in, vanaf de brugklas tot het examenjaar, omwille van de teksten zelf, maar vooral om de uitwisseling erover in de klas. Door een canon aan te bieden, spreken wij uit wat we van waarde vinden (waarover we best van mening mogen verschillen) en dat we literaire teksten van waarde vinden. En dat biedt ruimte voor een open dialoog.

Mijn inbreng hierin als docent zijn de teksten zelf en de didactiek eromheen die de leerling als leerling-lezer bij de tekst betrekt. Ik parkeer de belevingswereld en lees juist graag teksten die ver van ze afstaan, om bij de leerlingen tolerantie op te bouwen voor teksten die anders zijn dan ze gewend zijn. Een historische tekst biedt heel veel veiligheid: omdat het vanzelfsprekend is dat het vragen oproept bij de leerling. En dat is wat literaire competentie is: formuleren wat je nog niet begrijpt, en samen in gesprek gaan met en over literaire teksten.

In de brugklas luisterde ik vorig jaar de Reinaert, in de versie van Charley May. We werkten hier weken naartoe in lessen waarin we praatten over vossen in verhalen, sprookjes, spreekwoorden en de bijbel. De leerlingen leerden vervolgens de Reinaert kennen, die ze bizar, shockerend gewelddadig en heel grappig vonden. Hebben we vandaag weer een vossenles? Was een terugkerende vraag. Maar soms moest ik ze teleurstellen met grammatica.

Ik leerde hun belevingswereld kennen want zij brachten hun eigen voorbeelden in van vossenpersonages: zij kwamen met vossen als Ninetails (Pokémon) en Swieber en een hoofdpersonage uit de Disneyfilm Zootropolis. Ik kende de film zelf nog niet, maar het bleek een eigentijdse fabel te zijn. De leerlingen wisten voor de vossenlessen nog niet wat een fabel was of wie Reinaert was, maar zij kwamen ook met kennis die ik niet bezat, en die onze ervaring van de Reinaert verrijkte.

Bij de leesbalansen aan het einde van het jaar werd Reinaert vaak genoemd. De bovenbouwleerlingen in het leeslijstonderzoek van Jeroen Dera geven de Reinaert gemiddeld een schamele 6,2, mijn brugklassers waardeerden de tekst veel meer. Een meisje schreef: zelf lees ik graag thrillers, maar in de klas vond ik Reinaert het leukste wat we gelezen hebben. En we lazen ook een youngadultroman en andere boeken uit het op leerlingen gerichte aanbod. Leerlingen hebben echt wel interesse in Reinaert, Mariken of Brandaan. En deze verhalen hebben net zo veel bestaansrecht in de klas als Lampje, De brief voor de koning of Harry Potter.

Niet elke les over een oudere tekst is zo’n doorslaand succes, maar het is altijd verrassend hoezeer het perspectief van jonge lezers een tekst verrijkt (en ik geloof ook dat het omgekeerde van toepassing is). Dit sterkt mij in mijn overtuiging dat de canon er mag zijn in de klas, dat er iets aan te beleven valt voor leerlingen van 12-18, en dat zij er ook iets over te zeggen hebben.

Het gaat mij er niet om dat elke leerling de Max Havelaar leest. (Hoewel ik voor Reinaert wel een uitzondering wil maken). Het gaat erom dat je in de klas tot een betekenisvolle uitwisseling komt over de teksten die een rol spelen in onze cultuur, waarbij zowel de tekst, de leerling als de docent iets te zeggen hebben.

Met dank aan Jeroen Steenbakkers voor zijn feedback op een eerdere versie van deze tekst.

Dit bericht verscheen ook op Neerlandistiek.nl.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *