Het is Kinderboekenweek. Op verschillende plekken wordt gediscussieerd over het leesonderwijs (Leest Spreekt) en over het nut van leesbevorderingscampagnes zoals de Kinderboekenweek (NRC-podcast ’tussen de regels’). Ik maak van de gelegenheid gebruik om een persoonlijke favoriet in de schijnwerpers te zetten: Mariken van Peter van Gestel. Het is in mijn geval een klassieker. Sorry, Bibi. Daarnaast probeer ik de vraag te beantwoorden waarom ik ieder kind een kennismaking met de jeugdliteratuur toewens, en hoe je er in de klas mee aan de slag kunt.
Lezen in de onderbouw
Het fijne aan lesgeven in de onderbouw is dat leerlingen nog met één been in de kinderboekenwereld staan. Zodoende kan ik boeken voorlezen waar mijn eigen kinderen nog niet aan toe zijn. Of met leerlingen praten over boeken die mij als kind fascineerden maar die ik destijds niet helemaal begreep. Ook verbreden de boekenkeuzes en leeservaringen van mijn leerlingen mijn eigen referentiekader. Als ik geen docent was, zou ik denk ik ook niet zo snel een youngadultroman gaan lezen. Jammer, eigenlijk. Goede kinderboeken hebben ook volwassen lezers iets te bieden.
Voor jonge lezers kan de jeugdliteratuur naast een plezierige leeservaring ook een ingang tot het literaire lezen zijn. André Mottart schrijft hier heel helder over. Hij ziet de canon niet alleen als een verzameling teksten, maar ook als een culturele grammatica. Leerlingen moeten ervaren op welke manieren je een literaire tekst kunt lezen. Het klassikaal lezen en bespreken van jeugdliteratuur kan ze daarbij helpen. Daarnaast kan de jeugdliteratuur ook een opstapje naar de canonteksten zelf zijn. Bewerkingen van literaire klassiekers kunnen tekstwerelden openen voor leerlingen. Denk aan Paul Biegels Anderland of aan Peter van Gestels Mariken, mijn lievelingsboek aller tijden.
Mariken en Lampje
Ik las Mariken pas als volwassene. Ik was voor mijn studie bezig met het middeleeuwse mirakelspel Mariken van Nieumeghen en ontdekte dat Peter van Gestel een historische jeugdroman had geschreven met de titel Mariken. Ik verwachtte dat het een hertaling voor een jong publiek zou zijn, maar het is veel meer dan dat. Je kunt Mariken goed vergelijken met Lampje van Annet Schaap. Vanaf de eerste zin geniet je van de beeldende taal en ben je onderdeel van de verhaalwereld. Het zijn van die boeken die je mist zodra je ze uitgelezen hebt. Mariken is, kortom, een heerlijk boek dat ieder kind dat genoten heeft van Lampje aan zal spreken.
Mariken en Lampje spelen allebei in een niet precies omschreven historische werkelijkheid. Lampje doet negentiende-eeuws aan (landhuis, dienstmeisje, vuurtorenwachter) en Mariken speelt ‘in een tijd dat mensen zich niet zo vaak wasten.’ Hoewel de middeleeuwse context niet expliciet benoemd wordt, leer je als lezer ontzettend veel over het leven in de middeleeuwen; bijvoorbeeld over het bestaan van wagenspelers, dat er een toneelpersonage was dat ‘Iedereen’ verbeeldde, dat mensen bang waren voor de zwarte dood en dat het ongelooflijk koud kon zijn in middeleeuwse kastelen.
Beide boeken hebben een dapper meisje als hoofdpersoon: Lampje en Mariken. De meisjes hebben een eigenzinnige blik op de maatschappij waarin ze opgroeien. Ze komen in aanraking met personages als De Admiraal en de schooljuffrouw (Lampje) en de Gravin en Rattejans tante (Mariken): klassieke kinderboekpersonages die de hypocrisie van wereld van de volwassenen verbeelden. Mariken bekijkt deze wereld met de blik van een buitenstaander. Ze groeide op bij een vreemde kluizenaar die haar opvoedde naar de filosofie van zijn levenswerk: ‘De mensheid is een klucht’. Zodoende is ze net zo onbekend met de middeleeuwse wereld als de lezer. In haar kennismaking met de middeleeuwse maatschappij wordt haar beeld van de dwaasheid van de mensheid alleen maar bevestigd: bijvoorbeeld door de tante die haar neefje Rattejan opsluit omdat ze denkt dat hij een duivelskind is, en door de Gravin die een groter huis heeft dan god. Gelukkig vindt ze ook een warme gemeenschap in de marge van de maatschappij. Marikes wagenspelers zijn net als de kermisartiesten en piraten in Lampje de volwassenen waar je als kind wel op kunt bouwen. Niet voor niets verkiest Mariken de armen van wagenspeelster Isabella boven de rijkdom van de Gravin. En Lampje vertrekt naar de noorderzon samen met de piraten, de kermisartiesten en haar eenbenige vader.
Beide boeken hebben bovendien een literaire intertekst die op de achtergrond een rol speelt, bij Lampje een sprookje van Andersen, en bij Mariken het middeleeuwse mirakelspel. Dit maakt ze bij uitstek teksten om in de klas te bespreken, omdat een jonge lezer hier misschien overheen leest. Door dit metafictionele karakter laten Mariken en Lampje zien hoe een literaire traditie ‘werkt’: teksten zijn altijd in gesprek met andere teksten, expliciet (herbewerking of hervertelling) of impliciet (thema’s, structuur, genre). Mariken thematiseert het vertellen van verhalen en onderzoekt hoe je Mariken van Nieumeghen kunt lezen. Zowel de vertellers als het vertelpubliek komen in Mariken aan bod. Sommige verhalen komen in verschillende varianten terug (het sprookje van het meisje dat tussen de Ganzeriken gevonden was, bijvoorbeeld). Als lezer ervaar je het belang dat deze verhalen voor de vertellers hebben, maar ook hoe de luisteraars de verhalen toe-eigenen. Midden in dit prachtige weefsel van verhalen komt het middeleeuwse mirakelspel Mariken van Nieumeghen voor. Mariken biedt een verzonnen ontstaansgeschiedenis van Mariken van Nieumeghen, waarin de verteller (een wagenspeler), de vertelcontext (publiek en uitvoering) en de latere receptie verwerkt zijn. De eerste persoon die Mariken van Nieumeghen als anekdote van de maker te horen krijgt, vindt deze creatie namelijk een behoorlijk vreemd verhaal, en als wagenspel helemaal niet zo geslaagd. Wat moet je met een wagenspel in een wagenspel? Hoe voer je dit op? Hiermee introduceert Mariken ook de discussies over genre die in de receptie van Mariken van Nieumeghen een rol spelen.
Van Mariken naar Mariken van Nieumeghen
Als docent zie ik talloze mogelijkheden met Mariken. Je kunt aan de hand van dit boek gesprekken voeren over de verhalen die verteld worden door de personages en de rol die verhalen spelen in ons eigen leven. Het is bovendien een prachtige introductie op de wereld van het middeleeuwse toneel. Maar Mariken kan ook fungeren als introductie op het gelijknamige middeleeuwse mirakelspel. Je kunt als lezer dankzij het motto ontdekken dat dit wonderlijke verhaal daadwerkelijk zo’n vijfhonderd jaar geleden door iemand verzonnen is.
Via het motto verwijst Mariken expliciet naar de middeleeuwse Mariken: ‘Die duvel: Schoon kint, en vreest grief nog smerte; Ick en sal u hindere, grief nog quat doen.’
Mariken biedt lezers bovendien een nieuw perspectief om naar de middeleeuwse Mariken te kijken. Niet de christelijke moraal, maar het pure vertelplezier dat uit de middeleeuwse tekst spreekt, krijgt de nadruk. De brontekst bevat natuurlijk niet voor niets een lofzang op de retorica. Dankzij Van Gestels Mariken vielen bepaalde aspecten van Mariken van Nieumeghen mij voor het eerst op. Mariken speelt met dramatische ironie, misverstanden en omkeringen. Wanneer de wereldvreemde Mariken (in Van Gestels boek) wagenspeler Joachim voor het eerst ontmoet in duivelstenue, ziet zij hem voor de echte duivel aan. Dit soort misverstanden komen ook in de middeleeuwse Mariken veelvuldig voor. Terwijl de lezer van Mariken van Nieumeghen weet dat ze met duivel Moenen de kroeg in gaat, lees je dat andere kroeggangers niet begrijpen wat zo’n lelijk figuur met een mooi jong meisje doet. (Het loopt natuurlijk niet goed met ze af, wanneer ze met snode bedoelingen met het wonderlijke tweetal aanpappen). Wat ik zelf ook heel mooi vind aan de middeleeuwse Mariken, is dat ‘moeder Maria’ niet werkelijk tot haar spreekt, maar dat het een wagenspeler is die verkleed is als Maria die haar vertelt dat er altijd vergeving is bij God. Zonder Van Gestels Mariken was dit mij niet opgevallen. Op de middelbare school maken leerlingen vaak alleen kennis met een samenvatting van een historische tekst, voorzien van moraal en uitleg. Van Gestels Mariken laat een heel andere manier zien om met een middeleeuwse klassieker om te gaan: vanuit vertelplezier en verwondering, met aandacht voor wat vreemd en anders is. En bovenal: met aandacht voor de manier waarop het verhaal verteld wordt.
Van de kleine canon naar de grote canon
Daarmee sluit dit boek naadloos aan op de discussies die momenteel gevoerd worden over het doel dat we met ons leesonderwijs en met leesbevorderingscampagnes voor kinderen beogen. Mirjam Noorduijn verwijst in de NRC-podcast naar een kinderboekenweekessay van Annie M.G. Schmidt uit 1954: Van schuitje varen tot Van Schendel. Schmidts titel getuigt van een groot geloof in het belang van de jeugdliteratuur en een vertrouwen in het vermogen om lezers via de kleine canon in de grote canon wegwijs te maken. We beginnen met een kinderversje en komen uit bij de grote literatuur. We beginnen met een kinderboek en komen uit bij een middeleeuwse klassieker. Moeten we weer terug naar dat verheffingsideaal uit de jaren 50? Is het te veel gevraagd, om ook het pedagogische en creatieve potentieel van de jeugdliteratuur te omarmen? De Kinderboekenweek had van oorsprong als doel om het goede boek te bevorderen. In de inleiding bij Schmidts essay vraagt de CPNB: ‘Heeft het jeugdboek niet een zodanig essentiële functie bij de opvoeding van het kind, dat de keuze ervan niet aan het toeval overgelaten mag worden?’ Schmidts essay beantwoordt deze vraag bevestigend. Boeken als Mariken, Lampje en Anderland wens je iedere lezer toe.