Lockdownlezen (iv): ‘Maar hoe zit het dan met die wouden?’

Deze vraag van een leerling kon nog net, in de laatste minuten van de voorgaande les door Geert Buelens beantwoord worden. Buelens gaf een contextuele verklaring voor Tonke Dragts sombere toekomstbeeld van een wereld waar geen wouden meer bestaan. Hij verwees naar het groeiend mileubewustzijn van de vroege jaren zeventig (Torenhoog verscheen in 1969). In de les hield hij een Suske en Wiske omhoog, De boze boomzalver (1972), waarin vergelijkbare zorgen om de natuur terug te vinden zijn.

Al geeft dit context aan Tonke Dragts angst voor verdwijnende wouden, de vraag, waarom die wouden de personages in Torenhoog zoveel angst aanjagen, blijft onbeantwoord. Ik ben blij met deze oprechte vraag, en verbaas me over de vanzelfsprekende manier waarop leerlingen de rijke taal van Tonke Dragt overnemen. We hebben het niet over bossen, maar over wouden.

Deze les keren we terug naar het gedicht van Van Ostaijen, en we bespreken wat dit gedicht binnen de kaften van het boek zou kunnen betekenen. We lezen het opnieuw, welke associaties met het verhaal roept het bij ze op? De een noemt de bloem die Edu naar ‘Cecilia’ vernoemt, een ander noemt Edu’s verlangen om de wouden in te gaan. ‘Hij wil die wouden vastgrijpen, net als de handen in het gedicht.’ Een mooie, eigen interpretatie. Ik associeerde het gedicht meer met de gedachtenlezende Afroini, die naar Edu reiken, en Edu die met ze leert communiceren. Zo’n boekgesprek levert een docent ook wat op.

Van dat verlangen naar de wouden komen we te spreken over de manier waarop Edu de wouden ervaart; van een zintuiglijke ervaring is geen sprake. De strenge regels van de Computer geven de planeetonderzoekers vrij weinig ruimte om daadwerkelijk onderzoek te doen, laat staan de wouden te ervaren. En als ze buiten zijn, zijn ze volledig beschermd, met een speciaal daarvoor ontworpen pak. Ik laat hoofdstuk 8 van deel 1 voorlezen door een leerling die daar een goede stem voor heeft. In dit hoofdstuk worden de regels van de Computer afgewisseld met Edu’s gedachten daarover.

Bij het lezen van dit fragment valt het een leerling op dat die Computer altijd met een hoofdletter geschreven wordt, is dit wel een computer? Of eigenlijk een mens of een robot? Een soort supercomputer? Deze klas is een goede match met dit boek. Door onze gesprekken realiseer ik me hoe cruciaal de keuze voor een geschikt boek is, als je er (meerdere lessen) met een klas over wilt gaan praten. Ze kozen dit boek zelf, uit drie opties.

Torenhoog en mijlen breed is heel rijk en mysterieus, er zijn meer dan genoeg dingen die vragen oproepen, en door de vele intertekstuele verwijzingen kun je ook mooie uitstapjes maken naar, bijvoorbeeld, een van de belangrijkste dichters van de twintigste eeuw. En dan is er nog zoveel dat we niet besproken hebben: het ruimteproject, angst voor het onbekende, de ontmoeting met de buitenaardse ander, Nieuw-Babylon/de oneindige stad: het project van Constant Nieuwenhuis dat ook zijdelings aan bod komt in het boek. Het is niet mijn doel met de klas een uitputtende analyse te maken van dit boek. Hun eigen vragen sturen het gesprek. Het feit dat het zo’n rijke, naar veel verschillende contexten vertakkende tekst is, maakt dit boek uitermate geschikt voor een serie boekgesprekken.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *