Dit is het derde deel in een vierluik over De reis van Sint Brandaan. Lees hier deel 1 en deel 2.
De lessenreeks over Brandaan was klaar, de presentaties waren achter de rug, maar ik had behoefte aan een creatieve afronding waarin leerlingen hun ervaringen met de tekst konden verwerken. In het ‘Poetry therapy model’, dat ik ken via workshops van Jeroen Dera en Kila van der Starre, is dit heel gangbaar. Mijn klassen konden zo’n afronding ook wel gebruiken. Met name de leerlingen die worstelden met het vreemde middeleeuwse reisverhaal. Zoals ik al schreef liep de waardering voor deze klassieker erg uiteen. Zo gezegd, zo gedaan.
Het materiaal leent zich erg goed voor een speelse schrijfopdracht. We begonnen de lessen met de twee uitersten in de Brandaanreceptie, W.J.A. Jonckbloet en Frits van Oostrom, die beiden in theatrale bewoordingen Brandaan bewierookten danwel afbrandden. Dat gingen wij ook doen.
In de eerste Middelnederlandse literatuurgeschiedenis (1851) verwierp W.J.A. Jonckbloet deze Brandaan als stuitend misbaksel. Hij achtte het gedicht ontsproten aan ‘eene kranke individuele fantazie [die] allerlei ongelijksoortige overleveringen met smakelooze monniksbeuzelarijen samenstrengelt’, en sprak van ‘onsamenhangende droomerijen [die] door een verward brein zijn uitgebroed’.
Van Oostrom zelf is natuurlijk een heel andere mening toegedaan:
‘De reis van Sint Brandaan beweegt zich op unieke wijze op het snijvlak van van alles: geestelijk en wereldlijk, heldenverhaal en heiligenleven, informatie en amusement, het sacrale en het speelse.’
Frits van Oostrom, Veldekes Umwelt, Stemmen op schrift
Schrijfstijl
Over beide citaten valt veel te zeggen. Dat de waardering voor een tekst nogal kan veranderen is opvallend en dat was eerder in de lessen al besproken. Als voorbeeldmateriaal voor een schrijfopdracht zijn deze fragmenten ook heel geschikt omdat beide een opvallende schrijfstijl hebben. Jonckbloet laat zich gaan in beeldende vergelijkingen, terwijl Van Oostroms tekst heel klankrijk is (‘snijvlak van van alles’ vind ik een prachtige vondst). Leuk om de aandacht hierop te richten in de klas.
Dat een stijlbewuste didactiek in goede aarde kan vallen, laat Jeroen Steenbakkers overtuigend zien in zijn proefschrift en bijbehorende lessenserie Schrijfstijl. Ik heb twee onderdelen uit deze lessenreeks gebruikt: de oefeningen over ‘intensiveerders’ (versterkende bijvoeglijke naamwoorden en bijwoorden) en de uitleg over variatie in woordkeus door beeldend taalgebruik en synoniemen. Als je naar de citaten van Jonckbloet en Van Oostrom kijkt, zie je hoe dit er uit kan zien in de praktijk.
Aan de slag
Ter voorbereiding schreven alle derdeklassers een korte opiniërende tekst over De reis van Sint Brandaan. De tekst hoefde niet aan formele eisen van een recensie te voldoen want het ging mij meer om formuleren op zinsniveau (en even lekker stoom afblazen voor leerlingen die daar behoefte aan hadden). Ik liet de teksten inleveren via Teams Opdrachten en besprak een aantal voorbeelden van leerlingwerk anoniem in de klas. Ik knip en plak dan fragmenten in de PowerPoint en besteed aandacht aan zowel sterke formuleringen als aan dingen die beter kunnen. De insteek is formatief. Deze manier van feedback geven op schrijfproducten komt ook uit de lessenserie Schrijfstijl.
Wat bespreek je dan? Ten eerste benoemen wat sterk is. Sowieso helpt het om fragmenten uit teksten van verschillende kwaliteit achter elkaar te zien: zo ontwikkelen leerlingen oog voor kwaliteit. Ik benoemde ook wat een tekst goed maakte: zinsbouw, afwisseling tussen korte en lange zinnen, mooie voorbeelden en vergelijkingen, enzovoort. Daarna benoem ik wat beter kan. Een leerling had bijvoorbeeld een beetje een flauw tekstje geschreven waarin hij drie keer achter elkaar het woord ‘leuk’ gebruikte. Dat kan anders: kun je het woord ‘leuk’ vervangen door een alternatief? Waarom vond je de tekst leuk? Als laatste slides nam ik de fragmenten van W.J.A. Jonckbloet en Van Oostrom op: welke stijlstrategieën herken je hierin? Dit is natuurlijk hoog gegrepen voor vwo 3, maar het geeft hopelijk permissie om alles uit de kast te trekken wat schrijfstijl betreft. Vervolgens kregen leerlingen de opdracht om woorden en zinnen te onderstrepen in hun eigen tekst die sterker geformuleerd konden worden. De klassikale feedback werd thuis verwerkt in een eindproduct en deze tweede versie leverde een cijfer op.
Resultaat
Nu moet ik toegeven dat de nakijkstapels een aardig lange tijd bleven liggen. Ik keek er een beetje tegenop, niet in de laatste plaats omdat de tekst die bovenop lag de omineuze titel ‘Haat aan Brandaan’ had. Was dit dan toch een slecht idee geweest? Dat viel mee. De volgende tekst had als titel: ‘De uitzonderlijke, sublieme en excentrieke reizen van Brandaan’. (Drieslagen zijn ook onderdeel van de lessenreeks Schrijfstijl).
Het bleek dankbaar nakijkwerk te zijn. Juist bij de leerlingen die hun Brandaanfrustraties wilden spuien. Maar er waren ook leerlingen die schreven dat Brandaan ‘zonder enige twijfel tot de toppers van de door mij gelezen Nederlandse boeken behoort.’ Wat mij opviel is dat leerlingen die van Brandaan genoten hier dezelfde redenen voor opgaven als leerlingen die het maar niks vonden. Waar de een Brandaan ‘fascinerend’ vond, oordeelde de ander dat de tekst ‘labyrintisch en wanordelijk’ was. Een leerling waardeerde de kennismaking met Brandaan omdat je ‘iets leert over de fantasie van mensen uit die tijd:’ eilandvissen, een pratend reuzenhoofd en het kleine mannetje dat de zee meet, fantasierijk is de tekst zeker. ‘Door al deze gekkigheid wordt het verhaal aantrekkelijk een meeslepend,’ schreef een andere leerling. Terwijl een klasgenoot dit juist niks vond: ‘pagina’s lang wordt er geschreven over de grootste onzin! Onderwerpen als eilandvissen en vliegende draken zijn echt niet boeiend.’ Sowieso waren de meningen over de eilandvis verdeeld: ‘dit is qua geloofwaardigheid vergelijkbaar met paarden die over het dak lopen’. Mooie vergelijking!
‘Dit boek roept vooral veel vragen op’
Terloopse opmerkingen gaven inzicht in de leeropbrengst van de lessen. Verschillende leerlingen schreven over de verhaalstructuur van de tekst. De manier waarop wij een verhaal vertellen en beleven is tijd- en plaatsgebonden, en door het lezen van Brandaan viel op dat dit afwijkt van wat zij gewend zijn. Een leerling schreef dat de spanningsboog voor hem ontbrak. Een ander lichtte dit wat uitgebreider toe: ‘De spanning valt weg omdat de titel van elk nieuw avontuur al beschrijft waar Brandaan mee te maken gaat hebben. Dit was misschien wel het meest opmerkelijke van het verhaal’.
Ik was ook erg blij met de bespiegelingen over het middeleeuwse wereldbeeld waar Brandaan een inkijkje in verschaft: ‘ik weet wel dat mensen in de Middeleeuwen minder kennis hadden over verschillende onderwerpen zoals biologie. Maar een beetje logisch nadenken is er toch altijd al geweest? Dit boek roept vooral veel vragen op.’
Ik vind het belangrijk dat leerlingen op school boeken lezen die hun belevingswereld uitbreiden. Boeken die vreemd zijn en anders en die vragen oproepen. Natuurlijk is het ook belangrijk dat ze boeken lezen die aansluiten bij hun voorkeuren en leeservaring. Maar dat is het individuele lezen. In de klas kun je best af en toe een labyrintisch en wanordelijk verhaal als Brandaan lezen, juist omdat het de een fascineert en de ander verwart. Zolang er maar wat te beleven valt en leerlingen ervaren dat ze hun eigen mening mogen vormen en uiten. En er zodoende hopelijk ook een beetje plezier aan beleven.