De tekst is het uitgangspunt van de literatuurles.
We lezen een breed scala aan teksten uit de Nederlandse canon en de wereldliteratuur.
Lezen is een sociale activiteit (Chambers 2011): Klassikaal lezen en praten over leeservaringen zijn belangrijke pijlers van de lessen.
Cultuuronderzoek is belangrijker dan cultuuroverdracht. Er is aandacht voor wat literatuur is en waarom mensen elkaar verhalen vertellen, voor de verhalen die steeds opnieuw verteld worden en de basis vormen van onze culturele identiteit en de verhalen die de status quo bevragen en willen veranderen.
Ervaring in plaats van analyse. Leerlingen hoeven een canonieke tekst niet mooi te vinden of te begrijpen wat de auteur ermee bedoelde. Het kennismaken met een vreemde en onbegrijpelijke tekst en leren formuleren wat je er niet aan begrijpt is in deze fase van hun leesontwikkeling waardevoller dan de formele analyse.
Het lezen van een oude tekst is een belevenis op zich. Leerlingen ervaren de grote afstand tussen de tekst en zijzelf (lees meer over het thematiseren van deze afstand bij Mantingh & Bax (2019)).
Naar aanleiding van de teksten die we lezen komen verschillende dimensies aan bod: de historische context, intertekstuele verbanden, de ervaringshorizon van de lezer. De eigen vragen van leerlingen sturen de uitleg van de docent.
De canon wordt gepresenteerd als een doorlopend gesprek waar de leerlingen als lezers ook deel van uitmaken.
De werkvormen zijn inductief en speels. De leerlingen gaan actief met teksten aan de slag.
Leerlingen hebben aan het einde van de onderbouw een beginnend literair-historisch bewustzijn ontwikkeld. Ze herkennen literaire thema’s, ze herkennen genres, ze zijn een beetje wegwijs in het Nederlandse boekenlandschap en weten hoe ze een tekst die ver van ze afstaat kunnen benaderen.
Ze maken kennis met begrippen als: de canon, poëzie, literatuur, klassiekers en intertekstualiteit. Bovenal weten ze dat er nog heel veel te lezen en te ontdekken valt en dat ze nog maar net begonnen zijn met lezen.